Een van de schrijvers die mij nogal beïnvloed heeft, is Jerry Bridges. Hij heeft geweldige boeken geschreven over met name genade en heiliging. Vooral zijn boek Inzet en Genade is enorm inspirerend. Ik geloof dat ik het al drie keer gelezen heb, en het stimuleert me telkens weer om voortdurend uit genade te leven, en te streven naar een leven dat helemaal is toegewijd aan God.

Tegenwoordig gebruik ik een dagboek van Bridges met korte stukjes uit zijn boeken. Deze morgen las ik iets wat me stil heeft gezet, en me heeft aangezet om eens heel goed na te denken over waaróm ik zo verlang naar overwinning op zonde in mijn leven, en waarom ik die overwinning toch niet elke dag zie. Wie zich dezelfde vraag soms stelt, kan misschien wel iets met wat Bridges hieronder schrijft.

God-Centered Holiness

You shall be holy, for I am holy.
(1 Peter 1:16)

If holiness is so basic to the Christian life, why do we not experience it more in daily living? Why do so many Christians feel constantly defeated in their struggle with sin? Why does the church of Jesus Christ so often seem to be more conformed to the world around it than to God?

Our first problem is that our attitude toward sin is more self-centered than God-centered. We’re more concerned about our own “victory” over sin than we are about the fact that our sins grieve God’s heart. We cannot tolerate failure in our struggle with sin chiefly because we are success-oriented, not because we know it’s offensive to God.

God wants us to walk in obedience—not victory. Obedience is oriented toward God; victory is oriented toward self. This may seem to be merely splitting hairs over semantics, but there’s a subtle, self-centered attitude at the root of many of our difficulties with sin. Until we deal with this attitude, we won’t consistently walk in holiness.

Victory is a by-product of obedience. As we concentrate on living an obedient, holy life, we’ll certainly experience the joy of victory over sin. Will you begin to look at sin as an offense against a holy God, instead of as a personal defeat only?

Vanmorgen overkwam me iets wat ik niet snel zal vergeten. Wie ooit met mij in één kantoor heeft gewerkt of in één huis heeft gewoond, weet dat ik er een nogal merkwaardige manier van niezen op na houd. Het is altijd luid en duidelijk. Wie eraan gewend is geraakt, schrikt niet gauw meer. Dat was vanmorgen anders. De studenten zaten geconcentreerd in alle stilte aan een opdracht te werken. Opeens moest ik vreselijk luid niezen. Binnen een seconde lagen twee studenten op de grond, en een derde was naar buiten gerend. De anderen keken verschrikt om zich heen. Toen duidelijk werd dat ik het maar was, begon de boel te ontdooien, en hoorde ik wat mijn kabaal veroorzaakt had.

Op dit moment is Kenia in oorlog met de radicale Al-Shabaab-beweging in Somalië. We horen de helicopters dagelijks langs komen. Eergisteren werden we nog opgeschrikt door een tweetal granaat-aanslagen aan de kust, waar de meeste studenten vandaan komen. Het is nog niet helemaal duidelijk wie er achter de aanslagen zit, maar het standaard antwoord is: Al-Shabaab. En blijkbaar is men toch alert en enigszins gespannen, want toen ik opeens zo luid moest niezen, dachten sommigen echt dat er een aanslag gepleegd werd.

Ik voelde me enigszins schuldig dat ik me niet wat beter ingehouden had. Ik zal het niet meer doen.

Momenteel ben ik zo’n 11 uur van ‘thuis’ in Tanzania. Ik ben uitgenodigd om naar Kenia te komen om mee te helpen bij het trainen van een lichting nieuwe bijbelvertalers. Zo’n 20 studenten uit Kenia, Tanzania, Oeganda en Zuid-Sudan zijn voor drie weken bij elkaar gekomen om te leren hoe ze de Bijbel kunnen vertalen in hun eigen talen. Het is een bont gezelschap. Ik zie een Rooms-Katholieke priester uit Oeganda die aan een universiteit heeft gestudeerd. Ik zie ook een jonge man uit Zuid-Sudan die net zijn middelbare school heeft afgerond. En juist zijn getuigenis maakte veel indruk op me.

John Dunyí, want dat is zijn naam, komt uit het door oorlog verscheurde zuiden van Sudan, het jongste land van Afrika.  Hij is de eerste in zijn stam die een goede opleiding heeft gekregen in het naburige land Kenia. Jaren geleden heeft God duidelijk tot hem gesproken. John kreeg een verlangen in zijn hart om zijn eigen mensen toegang te geven tot de woorden van God. God bracht iemand op zijn pad die voor zijn scholing kon betalen. En nu zit John hier voor me terwijl hij alles in zich opneemt wat hij maar kan leren. Z’n brede lach als hij weer iets nieuws leert is aanstekelijk. En hij is niet de enige. Na de les gisteren kwam John naar mij toe en zei: “Mijn hart is vol van vreugde. Ik heb iets geleerd wat ik gisteren nog niet wist. Ik heb zo’n zin om te beginnen met vertalen!”

Ik voel me enorm bevoorrecht dat ik mensen als John mag trainen om een goede bijbelvertaler te worden. Zijn enthousiasme is prachtig, al weet hij nog niet half hoeveel moeilijke dingen hij nog moet leren. Maar ik voel me blij als ik een vertaler zie met een diepe liefde voor Gods woorden  en een liefde voor mensen.

[Deze column is vandaag verschenen in het tijdschrift De Wekker. De Wekker is het officiële landelijke blad van de Christelijke Gereformeerde Kerken.]

De eerste week van de cursus zit erop. Vanmorgen hebben de studenten hun eerste examen gemaakt. Het was interessant om een groepje Afrikanen zenuwachtig te zien zijn, en hoe ze met hun spanning omgaan. Maar ze hebben het allemaal goed gedaan (al weten ze dat nog niet).

Vanmiddag zijn we er met z’n allen op uit geweest, naar een soort dierenpark. We propten ons allemaal netjes in een matatu (zo’n wit taxi-busje dat niet vol genoeg zit), en vertrokken naar Nairobi. Ik heb me continue verwonderd over het verkeer in de binnenstad. Ik vroeg me af waarom ze nog stroom gebruiken om de stoplichten hun vrolijke kleuren te laten schijnen. Niemand let erop (althans niet op de rode), en de politie die overal de chaos probeert de dirigeren net zo min. Het grappige is dat het allemaal nog prima werkt ook, zolang iedereen maar aan de chaos mee blijft doen. Wanneer iemand zou besluiten om voor een rood stoplicht te stoppen, zou de chaos pas compleet zijn. Maar dat doet toch niemand…

De dierentuin was in feite een afgeschermd hoekje van het beroemde nationale safari-park. We zagen neushoorns, buffels, een luipaard, een cheetah, struisvogels, nijlpaarden, en nog wat groter grut. Maar het was vooral interessant om te zien hoe de studenten naar de dieren keken. Mijn maasai-vriend Paul vertelde mij interessante verhalen over hoe hij met een aantal mannen een leeuw had gedood die in het dorp was geslopen. En hoe je een olifant kunt wegjagen en waar je hem moet raken om hem te doden. Sommige dieren waren enorm goed verstopt. Je verwacht een luipaard toch ook niet bovenin het topje van een tientallen-meters-hoge boom te zien?! Maar deze mensen hebben zulke scherpe ogen; ze zien alles direct.

Toen we na afloop nog even ergens wat gingen drinken, heb ik vreselijk gelachen. Eerder deze week had ik les gegeven over taalgebonden vaste uitdrukkingen. En ik had als voorbeeld een Hebreeuwse uitdrukking gebruikt: ‘je voeten bedekken’. De betekenis van dit eufemisme is dat iemand zijn behoefte moet doen. Het wordt tweemaal in het Oude Testament gebruikt (voor koning Saul en voor koning Eglon). De vertalers vonden het een prachtige uitdrukking. En binnen een mum hadden we zo’n 15 vergelijkbare uitdrukkingen voor ‘je behoefte doen’ op het bord staan. Iedere taal had er zeker vijf of zes mooie (nette) uitdrukkingen voor. Toen één van de studenten vanmiddag zijn behoefte moest doen, vroeg hij aan de bediende: “Waar kan ik mijn voeten bedekken?” De vrouw keek naar zijn voeten en begon te lachen. Ze had geen idee wat hij bedoelde. Alle studenten lagen slap van het lachen, en de vrouw keek beteuterd om zich heen alsof ze iets heel erg doms had gedaan. Toen ze haar vertelden wat de uitdrukking betekende, kon zij er ook om lachen. Het was een geweldige demonstratie dat je zulke taalgebonden uitdrukkingen nooit letterlijk in een andere taal moet vertalen. Dat gaat bijna nooit goed, nu dus ook niet. Maar leuk was het wel.

Verschillende studenten zijn vastbesloten om de uitdrukking ‘je voeten bedekken’ in hun eigen taal te gaan introduceren. Nou ja, als ze het maar lang genoeg volhouden, dan kan het op een zekere dag een onderdeel van hun taal worden. Misschien dat over 200 jaar een taalkundige zich misschien vol verbazing afvraagt hoe het toch kan dat deze uitdrukking uit het Hebreeuws ook ergens in Kenia voorkomt. Hij zal er wellicht nooit achter komen.

Goed, ik moet nog even wat hazen vangen. 🙂

Op het moment dat ik deze blog schrijf zit ik zo’n 11 uur rijden bij m’n gezin vandaan. Gistermorgen om zeven uur vertrok ik uit Musoma, en ’s avonds om zes uur kwam ik op het vertaalcentrum in Nairobi aan. Het was lange busrit, maar ik kon rustig zitten reflecteren op ons leven en alles wat ik zag. Het viel me op hoe ik me telkens verbaas over van alles en nog wat, en er tegelijkertijd al zo aan gewend bent dat ik het niet meer gek vind. Ik zal er eens wat blogs aan wijden. Vandaag de aftrap over een bezoekje aan de plaatselijke kliniek.

Vrijdagmorgen werd ik wakker met buikpijn. Niet voor het eerst, want sinds een week of twee geleden – toen we allemaal zo ziek waren geweest met hoge koorts, overgeven, diaree en flauwvallen –  voel ik dat mijn buik niet in orde is. Met een lange reis voor de boeg en een drie-weken-lange cursus op een wat afgelegen plek in Kenia, dacht ik dat ik maar eens naar een kliniek moest gaan om me te laten testen. Ik besloot om naar de Koptische kliniek in Musoma te gaan, een eenvoudig kliniekje waar we een paar mensen kennen. Dat is nogal een belangrijk detail, anders kun je rustig een volle dag ervooruit trekken om getest te worden (daarover straks meer), de uitslag met de dokter te bespreken (er is er maar één), en de juiste medicijnen te krijgen (waarvoor je vier keer van rij moet verwisselen voordat je ze in handen hebt).

Nadat ik Michaja en de jarige Elisa naar de Engelse school had gebracht, stond ik om half negen in de kliniek. Er waren nog niet veel mensen, waarschijnlijk omdat mensen weten dat dokters niet al te vroeg beginnen. Ik liep even door het gebouw om de Egyptische dokter te vinden en hem te groeten. Alleen dat al scheelt later een uur wachten. Binnen 5 minuten zat ik aan zijn bureau om over mijn klachten te vertellen. Hij vond dat ik wat bloed moest laten prikken om getest te worden voor buiktyfus (want daar had ik alle symptomen van), en dat ik een uitwerpseltje moest achterlaten om mijn darminhoud te controleren. Op dat laatste had ik al gerekend, en dat kon dus gelijk gebeuren. Het bloed afnemen ging snel en efficiënt. De zuster vroeg eerst of ik bang was (keek ik echt zo paniekerig?) en of ik wel eens flauw viel (misschien was zij bang om een blanke weer bij bewustzijn te moeten brengen?). Nadat ik beide vragen ontkennend had beantwoord, pakte ze een latex handschoen uit een doosje. Hoewel ik verwachte dat ze die aan zou trekken, trok ze een paar keer stevig aan alle vingers, waarna ze mijn bovenarm er mee afbond. Ook al knapten er drie vingers van af, en schoot de handschoen twee keer los, blijkbaar was ze tevreden genoeg. Ze vond een naald – die tot mijn grote opluchting in een gesealde verpakking zat – en liet een buisje vol bloed lopen. Ik mocht na een uurtje terugkomen voor de uitslag.

Toen ik terugkwam was het ziekenhuisje volgelopen met ik-weet-niet-hoeveel mensen. Terwijl ik me door de massa heenwerkte naar het kantoortje van de dokter, hoorde ik om mee heen zacht gefoeter waarom ik niet een paar uur ik de rij hoefde te wachten. Nu zou ik me daar een jaar of drie geleden nogal schuldig over gevoeld hebben, maar ik weet nu dat dit gewoon de cultuur is. Mensen kennen is cruciaal, anders wacht je tot het eind van de dag, of morgen. Toen ik tegenover de dokter zat, zei hij: “Ik heb slecht nieuws voor je”. Ik schrok me een hoedje. Dacht op z’n minst dat ik darmkanker of zo moest hebben. Maar het viel nogal mee (vergeleken met mijn eerste schok). Ik bleek inderdaad buiktyfus te hebben, en mijn darmen bleken lastig gevallen te worden door een kudde mijnwormen. De jacht op de laatsten is geopend (en hebben inmiddels hopelijk al het loodje gelegd), en voor de buiktyfus mag ik vijf dagen lang een drietal medicijnen slikken. De goedkope medicijnen die je hier voorgeschreven krijgt zijn berucht om al hun bijwerkingen, maar ik heb er gelukkig weinig last van gehad tot nu toe.

Ik heb overigens nog niet besloten of ik de medicijnen moet gaan declaren in Nederland, of niet. De postzegel kost al ongeveer 25% van de doktersrekening. En dat zegt meer over de dokterrekening dan over de postzegel.

De flexibiliteit van Tanzanianen is een gave. Verschillende keren heb ik gezien hoe iemand zo’n vijf minuten van tevoren gevraagd wordt een speech te geven of een preek te houden, en slechts weinigen bedanken voor de eer. Spreken en praten is een ingeboren gave. Over de inhoud valt uiteraard te twisten, meer dan eens zelfs, maar het spreken op zich boezemt weinig mensen angst in.

Men verwacht van zendelingen hetzelfde. Hoe meer je spreekt of preekt, des te meer mensen de kans krijgen om je uit te nodigen. Een dag of wat van tevoren, of een avond van tevoren. Vorige week zondagmorgen werd ik om zeven uur ’s morgens gebeld of ik kon komen preken die morgen. Nu geloof ik zeker in roeping, maar ik voelde me die morgen niet geroepen om onvoorbereid halsoverkop naar het betreffende dorpje af te reizen en te preken (de voorganger had de reistijd blijkbaar niet ingecalculeerd). Ik beloofde hem dat ik de week erna graag zou komen. Toen ik zondagmorgen bij het kerkje begroet werd, kreeg ik te horen dat ik niet alleen zou preken, maar ook de hele dienst mocht leiden. Nu weet ik wel ongeveer hoe een normale dienst in elkaar steekt, maar dit was een Anglikaanse kerk met een strakke liturgie, waarbij de gemeente voortdurend op de woorden van de voorganger reageert. Geen sinecure om dat voor de eerste keer te doen, in een vreemde taal. Je hoeft er maar één woord naast te zitten, of mensen kijken je met grote ogen aan en blijft het ongemakkelijk stil in de kerk. Gelukkig wilden de ouderlingen best wat taken overnemen, zodat ik me kon richten op de preek, de gebeden en de zegen. Heerlijk die flexibiliteit. Het maakt het voor mij mogelijk om niet alleen doordeweeks de Bijbel te vertalen, maar ook de boodschap ervan op zondagmorgen door te geven.

[Deze column is vandaag verschenen in het tijdschrift De Wekker. De Wekker is het officiële landelijke blad van de Christelijke Gereformeerde Kerken]

Iedere dag weer vertalen we nieuwe hoofdstukken van de Bijbel in de Simbiti-taal. En bijna iedere maand trekken we de afgelegen dorpen in om onze vertaling te testen. We willen graag weten of de oorsponkelijke betekenis goed overkomt, of dat er dingen onduidelijk zijn. Daar kom je alleen achter als je de mensen opzoekt, en hen vragen stelt.

We zitten in de schaduw van een bijna kaalgevreten boompje. Een van de vertalers leest hardop een stukje uit Handelingen 2 voor. Petrus zegt in de Simbiti-vertaling: “Ieder van jullie moet zijn zonden uitbraken, en zich laten dopen in de naam van Jezus Christus, zodat zijn zonden vergeven worden. En hij zal de Heilige Geest ontvangen.” De Simbiti-mensen hebben geen specifiek woord voor ‘zich bekeren’. De vertalers hebben geprobeerd de betekenis over te brengen door te vertalen: ‘je zonden uitbraken’. Het is een uitdrukking die voor veel Simbiti-mensen krachtig de radicale betekenis van ‘bekering’ laat zien. De gedachte is dat niemand terug keert naar zijn eigen braaksel. De uitdrukking ‘je zonden uitbraken’ betekent daarom dat iemand zich afkeert van zijn oude zondige leven, en zich vanaf nu op God blijft richten.

Als de vertalers de vertaling voorgelezen hebben, blijft het lang stil. Iedereen staart voor zich uit. Niemand reageert. We vragen ons af of de vertaling misschien onbegrijpelijk is. Na een tijdje staat een oudere man op, zwijgt een tijdje, maar zegt dan: “Deze woorden gelden ook voor ons. We hebben het niet goed gedaan. Ook wij moeten onze zonden uitbraken. Wat moeten we nu doen?”

Terwijl we eerst dachten dat we de betekenis van het woord ‘bekering’ niet goed konden doorgeven in de Simbiti-taal, lijken we nu toch een passende uitdrukking gevonden te hebben, die mensen diep in hun hart raakt.

[Deze column is vorige week vrijdag verschenen in het tijdschrift De Wekker. De Wekker is het officiële landelijke blad van de Christelijke Gereformeerde Kerken]

Deze week kregen we een pakketje van onze drukker. In het pakketje zaten duizenden boekenleggers met het Onze Vader, in zes verschillende talen! We mogen ze gratis verspreiden.

Vandaag waren we als gezin in één van de Kabwa-dorpen. Toen ik een groepje kinderen zag zitten, vroeg ik wie er kon lezen. Twee staken hun hand op. Ik vroeg één van hen, Yusufu Meja,  om de boekenlegger voor te lezen. Tot mijn verrassing was hij in staat om tamelijk vloeiend het Onze Vader voor te lezen in de Kabwa-taal.

Uiteraard had ik weer niet genoeg boekenleggers bij me. Maar morgen een nieuwe kans, want dan hoop ik in hetzelfde dorp te preken. Ik zal er genoeg meenemen. Ik hoop dat iedereen straks het Onze Vader in zijn eigen taal kan bidden!