Deze week hadden we een ‘village-trip’, een dagje meedraaien in een dorpje, ergens op de savanne vlak onder Dar es Salaam. Het wordt een lange, hete dag. Voor de kinderen zou het teveel worden, en Dorien blijft met ze thuis vandaag. De rit er naar toe zou ongeveer een uur duren. Maar ’s morgens regende het zo hard, dat we er pas na 3 uur aankwamen. Eerst verharde weg, dan onverharde weg, dan een nog slechtere weg, en uiteindelijk slaan we ergens af in de middle of nowhere. Wij hadden werkelijk geen idee waar we waren, maar de chauffeur zei dat hij op zoek was naar een mangoboom. We stopten, erop vertrouwend dat hij wist waar we waren, want in de verste omstrek konden wij geen dorp ontdekken. Hij zei dat het in orde was. We zetten een grote fles water op onze schouder en in een rij liepen we achter onze gids aan…
Na een minuutje op 10 lopen kwamen we bij het dorpje aan, of beter gezegd: bij een huisje, want meer huizen waren er niet te bekennen. De man die ons allerhartelijkst ontving was dorps-oudste. Onder de mangoboom werden een paar matten uitgerold, wat stoeltjes klaargezet en een houten bed (voor als we even wilden uitrusten).
Maar al binnen 5 minuten waren we weer op weg, om kokosnoten te plukken. We liepen over een smal spoortje richting een groep palmbomen even verderop. Toch nog wel 15 minuten lopen, en het was heet.
De kokosnoten lagen niet voor het oprapen. Iemand moest de boom in. Aangezien niemand durfde (en het zou hebben gekund), klom onze gastheer zelf langs de stam ophoog. We hielden ons hart vast, hij de stam. Het ging goed, en al snel kwam de ene na de andere kokosnoot naar beneden, 7 in totaal.
Beneden zagen we dat de noot verstopt zat in een groen-bruine schil die er eerst af moest. We mochten het zelf proberen, maar makkelijk was dat niet. We gebruikten een scherpe boomstronk om de bast eraf te stoten. Pas als de schil er af is, zie je de noot die wij op de markt kunnen kopen.
Via het hazenpaadje liepen we in convooi weer terug naar het dorp. Het eten maken kon gaan beginnen. Inmiddels was het al 11 uur geweest, en we beginnnen honger te krijgen. Eerst maken we een kookplaats klaar, of eigenlijk 3. Voor de een groeven we een sleuf in de grond, voor de andere gebruikten we stenen. Houtskool ertussen, wat gras erbij en branden maar. Dat koste geen enkele moeite, alles was kurkdroog.
De vrouwen waren ondertussen de akkers in gegaan om allerlei groentes te verzamelen. Een paar armen vol, want er zouden nog meer gasten komen eten. Een paar mannen gingen op pad om water te putten, bij een bron zo’n 10 minuten van de heuvel af. Fantastisch om te zien, alles binnen handbereik, terwijl je toch volstrekt van de bewoonde wereld verdwenen bent. De natuur biedt alles aan, gratis op te halen. Als de gasten komen met de rijst en het vlees (ja, dat was jammer, ik had gehoopt dat we een van de 30 rondlopende kippen panklaar mochten maken), gaat het koken pas echt beginnen. Alle vrouwen zitten op de matten om de groentjes schoon te wassen en klaar te maken. Ze kletsen wat af, in verschillende talen door elkaar. De mannen die niet brandhout hoeven te kappen, zitten lekker te zitten (en vissen de steentjes uit de rijst). Precies zoals het hoort.
Als het vlees en de groente gewassen en gesneden zijn, gaat alles in de pannen. Het begint lekker te ruiken. De mannen zitten met elkaar te kletsen over van alles en nog wat. Handig dat we een tolk bij ons hebben, anders zouden we niet zo ver gekomen zijn. We praten over het leven in de dorpen, de kerk, bijbelvertaalwerk en het spreken in je moedertaal. We leren ontzettend veel van deze wijze mensen, boeiend om hun verhalen te horen.
Inmiddels is het kwart voor 4, en onze lunch is nog niet klaar. Sinds 7 uur ’s morgens hebben we niets meer gegeten. We rammelen. Maar nog even geduld, we zien dat het bijna klaar is. Als dan eindelijk alles klaar staat, scheppen de vrouwen onze borden vol, boordevol. Een homp plakkerige ugali, nog een homp rijst, saus met rundvlees erin (het is immers feest!) en allerlei groentes. Heerlijk!
Ik heb nog nooit zoveel op op m’n bordje gehad, dit ga ik niet opkrijgen. Ik begin braaf de ugali in een bal te kneden, wat groente ertussen te frummelen, in de saus dippen en hupakee. De Tanzanianen zitten ons lachend te bekijken, ’t was vast erg onhandig. Maar we krijgen het er wel in, en het smaakt goed. Maar ik ga het niet opkrijgen, niemand trouwens. We worden aangemoedigd, grappen gemaakt over onze veel-te-kleine-buiken, maar uiteindelijk accepteren ze dat we eten moeten laten staan. Trouwens, zo hoort het ook, niemand verwacht dat je alles op eet. Het is feest, en dan moet er overvloed zijn. Een leeg bord zou kunnen betekenen dat er misschien tekort was.
Om 6 uur ’s avonds hebben we onze ‘lunch’ op. We dachten wel om 4 uur terug te zijn, maar in Afrika blijft zoiets vaak bij denken. Wie had er rekening mee kunnen houden dat het zo hard zou regenen en de wegen zo slecht zouden zijn?! Maar het was een geweldige dag. We hebben aan den lijve ondervonden hoeveel moeite en tijd het kost om een goede maaltijd te bereiden in een dorp. Het is een dagtaak, zeker als je 2-3 maaltijden per dag wil maken. Deze middag helpt ons weer een stapje op weg om het leven in de dorpen te leren begrijpen.
Op de terugweg komen we weer helemaal vast te zitten in het verkeer. Het is 8 uur als we thuis zijn. Moe, maar voldaan. En totaal geen honger…