Vorige week werd ik uitgenodigd door een van mijn bijbelschoolstudenten om met hem mee te gaan naar het dorp waar hij woont. Hij zei: ‘Het is in het noorden, zo’n kilometer of zeventig’. Volgens mijn berekening moest dat wel ongeveer kloppen; ik ben verschillende keren bij de Keniase grens geweest, en hij moest dus dichterbij wonen. Een beetje mis gerekend. Uiteindelijk bleek de afstand bijna het dubbele (omdat we mijlenver van de hoofdweg moesten), en de reistijd minstens anderhalf uur langer dan geschat. Dat lag meer aan de route die we namen, dan aan de afstand. Hoe dan ook, we zouden een dagje doorbrengen in de Luo-stam.

We vertrokken ’s morgens om 7 uur. Op het laatste moment bleek dat we een aantal extra reizigers zouden meekrijgen, drie extra + een klein kind. We vertrokken over een prima asfaltweg, belandden op een zandweg waar het moeilijk was om grip te houden, kwamen toen op een stofweg met allerlei onverwachte diepe gaten en kuilen, waarna we opeens ergens rechtsaf moesten slaan. Ik keek mijn broeder even vragend aan of hij z’n ogen wel open had, want ik zag geen weg waar we met de auto overheen konden. ‘Jawel hoor, begin dit jaar is er nog een auto in ons dorp geweest!’ Dat gaf niet al te veel moed, maar terugkeren was geen optie, gaan lopen al helemaal niet, en een alternatief was er niet. Ik hield m’n hart vast toen we over een door de regen uitgesleten koeienspoor ons een weg baanden. Een keer hingen we zo schuin dat ik bang was dat we zouden kantelen, maar met genoeg mensen links in de auto (terwijl die aan de rechterkant uitstapten), ging het toch goed. Het venijn kwam pas later, toen we door een moerassig stuk moesten. Het is zo moeilijk in te schatten of je er door kunt of niet, je weet niet wat er onder het water zit. Mijn Luo-broeder nam polshoogte, en verzekerde me ervan dat ze stenen in de modder hadden gelegd, het moest lukken! Hieronder een foto van dit stukje weg.

Met onze 4-wheel-drive aan, slipten we erdoor. Iedereen in de auto blij dat ze niet hoefden te duwen, want dat was de enige optie als we vast zouden komen te zitten. Na nog een stuk of vier van deze situaties, kwamen we aan in het dorpje Nyahonge, een dorp waar alleen de Luo-taal wordt gebruikt, hoewel sommigen ook goed Swahili spreken. We werden ontvangen in het huis van de moeder van br. Romanus (later bleek ze zijn tante te zijn, die voor hem gezorgd had nadat zijn eigen moeder was overleden).  We kregen een flinke stapel chapati’s te verwerken (een soort tortilla-achtige pannenkoek) met mierzoete thee. Heerlijk! Daarna vertrokken we naar de dorpskerk, een Mennonieten gemeente. Het was een dienst zoals je ze in de dorpen kunt verwachten. Toch vielen me twee dingen op.

Allereerst dat een van de rustige studenten in mijn klas opeens veranderde in een schreeuwende evangelist, van de tweede zin tot en met de laatste van de preek. Nu is een schreeuwende dominee al iets waar ik nog niet aan gewend bent, maar als de hele preek dan ook nog eens vertaald wordt in het Luo, dan is het helemaal feest. En daar komt nog iets bij: de evangelist preekte door alsof er geen vertalers bestond, zonder even te stoppen na elke zin. En, de vertaler gebruikte precies dezelfde gebaren, intonatie en stemvolume als de evangelist zelf. Dus twee predikers, tegelijkertijd luid schreeuwend, het Woord van God verkondigend. Hoever dit alles ook afstaat van mijn ‘ideale predikant’, in deze cultuur bleek dit wel de manier te zijn om een boodschap over te brengen. Er werd instemmend geknikt en de complimenten klonken tijdens de hele preek door het kleine kerkje. Na de preek mochten mensen voor in de kerk neerknielen om zich door Jezus te laten reinigen (de preek ging over Naäman, die zich zeven maal moest onderdompelen om rein te worden). Een vijftal gemeenteleden, allemaal vrouwen, deed dat, en er werd voor hen gebeden. Bij een vrouw was er zichtbaar een heftige strijd gaande, en onder gebed werd ze vrij van wat haar gevangen hield. Bijzonder om te zien hoe God zijn werk kan doen op zoveel verschillende manieren in zoveel verschillende culturen. Het is maar zeer de vraag zijn of mijn goed voorbereide preek enige aansluiting zou vinden bij deze mensen, of niet. Ik weet het niet, want ik heb deze zondag niet gepreekt. Maar ik waag het te betwijfelen.

Iets anders wat mij opviel was dat de complete dienst vertaald werd, of in de Luo-taal, of in het Swahili. Er waren echter twee uitzonderingen: De mededelingen, die waren alleen in het Luo. En de schriftlezing, die was alleen in het Swahili. Later praatte ik daar eens over door met de voorganger. Ik vroeg hem waarom de mededelingen alleen in het Luo waren. Hij zei: ‘We willen zeker weten dat iedereen het begrijpt.’ Ik ging verder, ‘Dat is een uitstekende reden, maar waarom is de schriftlezing dan alleen in het Swahili?’. Hij liet de vraag even tot zich doordringen, en er ontstond een geanimeerd gesprek met anderen erbij. Ja, waarom eigenlijk? Uiteindelijk kwam men tot de conclusie, dat de Bijbel altijd in het Swahili gelezen wordt, het is nooit anders geweest in onze kerk. Ik vroeg hen of er een Luo-Bijbel bestond of niet. Ze dachten van wel, maar zeker weten deden ze het niet. Ik weet dat er in de jaren zestig een Nieuwe Testament in de Luo-taal gepubliceerd is. In Kenia, waar het andere deel van de Luo-stam woont, is deze Bijbel erg populair en goed gebruikt, in Tanzania echter nauwelijks. Een belangrijke les voor ons als bijbelvertalers: het vertaalwerk is niet af als we het NT publiceren, we moeten mensen en kerken ook helpen en aanmoedigen om het nieuw vertaalde NT te gaan gebruiken. Nog steeds geloven veel mensen dat de Bijbel alleen in het Swahili gezag en kracht heeft. Zodra je het vertaalt in je moedertaal verliest het zijn (magische) kracht. Als je weet dat dit onder de mensen leeft, probeer je hier juist over de door te praten. Dat God wil dat mensen Hem kennen en zijn bedoelingen begrijpen. Voor ons klinkt dit misschien vanzelfsprekend (dat de Bijbel is geschreven om ons iets te laten begrijpen), maar hier zeker niet overal. Ik hoop dan ook, dat het bijbelvertaalwerk dat we hier doen, niet alleen Gods woord dichterbij brengt, maar ook God zelf dichter bij mensen brengt.

Na de dienst kregen we een immense schotel rijst, rode ugali en een versgeslachte kip voorgeschoteld. Ik heb m’n best gedaan, maar moest uiteindelijk toch weer m’n oude smoesje uit te kast halen: ‘Hebben jullie nooit gehoord dat God aan blanken maar een klein maagje heeft gegeven?!’ Uiteindelijk gaven ze op aan te dringen, en ik kon me nog redelijk achter het stuur wurmen. Klaar voor de terugrit, waar ik meer dan ooit tegen op zag. We kozen nu een andere route, hoewel een uitgebreide discussie onder de buren niet tot een eenduidige conclusie leidde welk pad slechter was. Achteraf kozen we een nog slechtere weg dan die op de heenweg, maar we kwamen er doorheen.

Onderweg ontstond er nog een interessante discussie over mijn rijstijl: waarom ik telkens toch probeerde om de kippen op de weg te ontwijken! Dat was toch wel het domste wat je kon doen, van die heerlijke beestjes laten schieten. Tja…

Geef een reactie

Post Navigation