Op het moment dat ik deze blog schrijf zit ik zo’n 11 uur rijden bij m’n gezin vandaan. Gistermorgen om zeven uur vertrok ik uit Musoma, en ’s avonds om zes uur kwam ik op het vertaalcentrum in Nairobi aan. Het was lange busrit, maar ik kon rustig zitten reflecteren op ons leven en alles wat ik zag. Het viel me op hoe ik me telkens verbaas over van alles en nog wat, en er tegelijkertijd al zo aan gewend bent dat ik het niet meer gek vind. Ik zal er eens wat blogs aan wijden. Vandaag de aftrap over een bezoekje aan de plaatselijke kliniek.

Vrijdagmorgen werd ik wakker met buikpijn. Niet voor het eerst, want sinds een week of twee geleden – toen we allemaal zo ziek waren geweest met hoge koorts, overgeven, diaree en flauwvallen –  voel ik dat mijn buik niet in orde is. Met een lange reis voor de boeg en een drie-weken-lange cursus op een wat afgelegen plek in Kenia, dacht ik dat ik maar eens naar een kliniek moest gaan om me te laten testen. Ik besloot om naar de Koptische kliniek in Musoma te gaan, een eenvoudig kliniekje waar we een paar mensen kennen. Dat is nogal een belangrijk detail, anders kun je rustig een volle dag ervooruit trekken om getest te worden (daarover straks meer), de uitslag met de dokter te bespreken (er is er maar één), en de juiste medicijnen te krijgen (waarvoor je vier keer van rij moet verwisselen voordat je ze in handen hebt).

Nadat ik Michaja en de jarige Elisa naar de Engelse school had gebracht, stond ik om half negen in de kliniek. Er waren nog niet veel mensen, waarschijnlijk omdat mensen weten dat dokters niet al te vroeg beginnen. Ik liep even door het gebouw om de Egyptische dokter te vinden en hem te groeten. Alleen dat al scheelt later een uur wachten. Binnen 5 minuten zat ik aan zijn bureau om over mijn klachten te vertellen. Hij vond dat ik wat bloed moest laten prikken om getest te worden voor buiktyfus (want daar had ik alle symptomen van), en dat ik een uitwerpseltje moest achterlaten om mijn darminhoud te controleren. Op dat laatste had ik al gerekend, en dat kon dus gelijk gebeuren. Het bloed afnemen ging snel en efficiënt. De zuster vroeg eerst of ik bang was (keek ik echt zo paniekerig?) en of ik wel eens flauw viel (misschien was zij bang om een blanke weer bij bewustzijn te moeten brengen?). Nadat ik beide vragen ontkennend had beantwoord, pakte ze een latex handschoen uit een doosje. Hoewel ik verwachte dat ze die aan zou trekken, trok ze een paar keer stevig aan alle vingers, waarna ze mijn bovenarm er mee afbond. Ook al knapten er drie vingers van af, en schoot de handschoen twee keer los, blijkbaar was ze tevreden genoeg. Ze vond een naald – die tot mijn grote opluchting in een gesealde verpakking zat – en liet een buisje vol bloed lopen. Ik mocht na een uurtje terugkomen voor de uitslag.

Toen ik terugkwam was het ziekenhuisje volgelopen met ik-weet-niet-hoeveel mensen. Terwijl ik me door de massa heenwerkte naar het kantoortje van de dokter, hoorde ik om mee heen zacht gefoeter waarom ik niet een paar uur ik de rij hoefde te wachten. Nu zou ik me daar een jaar of drie geleden nogal schuldig over gevoeld hebben, maar ik weet nu dat dit gewoon de cultuur is. Mensen kennen is cruciaal, anders wacht je tot het eind van de dag, of morgen. Toen ik tegenover de dokter zat, zei hij: “Ik heb slecht nieuws voor je”. Ik schrok me een hoedje. Dacht op z’n minst dat ik darmkanker of zo moest hebben. Maar het viel nogal mee (vergeleken met mijn eerste schok). Ik bleek inderdaad buiktyfus te hebben, en mijn darmen bleken lastig gevallen te worden door een kudde mijnwormen. De jacht op de laatsten is geopend (en hebben inmiddels hopelijk al het loodje gelegd), en voor de buiktyfus mag ik vijf dagen lang een drietal medicijnen slikken. De goedkope medicijnen die je hier voorgeschreven krijgt zijn berucht om al hun bijwerkingen, maar ik heb er gelukkig weinig last van gehad tot nu toe.

Ik heb overigens nog niet besloten of ik de medicijnen moet gaan declaren in Nederland, of niet. De postzegel kost al ongeveer 25% van de doktersrekening. En dat zegt meer over de dokterrekening dan over de postzegel.

De flexibiliteit van Tanzanianen is een gave. Verschillende keren heb ik gezien hoe iemand zo’n vijf minuten van tevoren gevraagd wordt een speech te geven of een preek te houden, en slechts weinigen bedanken voor de eer. Spreken en praten is een ingeboren gave. Over de inhoud valt uiteraard te twisten, meer dan eens zelfs, maar het spreken op zich boezemt weinig mensen angst in.

Men verwacht van zendelingen hetzelfde. Hoe meer je spreekt of preekt, des te meer mensen de kans krijgen om je uit te nodigen. Een dag of wat van tevoren, of een avond van tevoren. Vorige week zondagmorgen werd ik om zeven uur ’s morgens gebeld of ik kon komen preken die morgen. Nu geloof ik zeker in roeping, maar ik voelde me die morgen niet geroepen om onvoorbereid halsoverkop naar het betreffende dorpje af te reizen en te preken (de voorganger had de reistijd blijkbaar niet ingecalculeerd). Ik beloofde hem dat ik de week erna graag zou komen. Toen ik zondagmorgen bij het kerkje begroet werd, kreeg ik te horen dat ik niet alleen zou preken, maar ook de hele dienst mocht leiden. Nu weet ik wel ongeveer hoe een normale dienst in elkaar steekt, maar dit was een Anglikaanse kerk met een strakke liturgie, waarbij de gemeente voortdurend op de woorden van de voorganger reageert. Geen sinecure om dat voor de eerste keer te doen, in een vreemde taal. Je hoeft er maar één woord naast te zitten, of mensen kijken je met grote ogen aan en blijft het ongemakkelijk stil in de kerk. Gelukkig wilden de ouderlingen best wat taken overnemen, zodat ik me kon richten op de preek, de gebeden en de zegen. Heerlijk die flexibiliteit. Het maakt het voor mij mogelijk om niet alleen doordeweeks de Bijbel te vertalen, maar ook de boodschap ervan op zondagmorgen door te geven.

[Deze column is vandaag verschenen in het tijdschrift De Wekker. De Wekker is het officiële landelijke blad van de Christelijke Gereformeerde Kerken]

Iedere dag weer vertalen we nieuwe hoofdstukken van de Bijbel in de Simbiti-taal. En bijna iedere maand trekken we de afgelegen dorpen in om onze vertaling te testen. We willen graag weten of de oorsponkelijke betekenis goed overkomt, of dat er dingen onduidelijk zijn. Daar kom je alleen achter als je de mensen opzoekt, en hen vragen stelt.

We zitten in de schaduw van een bijna kaalgevreten boompje. Een van de vertalers leest hardop een stukje uit Handelingen 2 voor. Petrus zegt in de Simbiti-vertaling: “Ieder van jullie moet zijn zonden uitbraken, en zich laten dopen in de naam van Jezus Christus, zodat zijn zonden vergeven worden. En hij zal de Heilige Geest ontvangen.” De Simbiti-mensen hebben geen specifiek woord voor ‘zich bekeren’. De vertalers hebben geprobeerd de betekenis over te brengen door te vertalen: ‘je zonden uitbraken’. Het is een uitdrukking die voor veel Simbiti-mensen krachtig de radicale betekenis van ‘bekering’ laat zien. De gedachte is dat niemand terug keert naar zijn eigen braaksel. De uitdrukking ‘je zonden uitbraken’ betekent daarom dat iemand zich afkeert van zijn oude zondige leven, en zich vanaf nu op God blijft richten.

Als de vertalers de vertaling voorgelezen hebben, blijft het lang stil. Iedereen staart voor zich uit. Niemand reageert. We vragen ons af of de vertaling misschien onbegrijpelijk is. Na een tijdje staat een oudere man op, zwijgt een tijdje, maar zegt dan: “Deze woorden gelden ook voor ons. We hebben het niet goed gedaan. Ook wij moeten onze zonden uitbraken. Wat moeten we nu doen?”

Terwijl we eerst dachten dat we de betekenis van het woord ‘bekering’ niet goed konden doorgeven in de Simbiti-taal, lijken we nu toch een passende uitdrukking gevonden te hebben, die mensen diep in hun hart raakt.

[Deze column is vorige week vrijdag verschenen in het tijdschrift De Wekker. De Wekker is het officiële landelijke blad van de Christelijke Gereformeerde Kerken]

Deze week kregen we een pakketje van onze drukker. In het pakketje zaten duizenden boekenleggers met het Onze Vader, in zes verschillende talen! We mogen ze gratis verspreiden.

Vandaag waren we als gezin in één van de Kabwa-dorpen. Toen ik een groepje kinderen zag zitten, vroeg ik wie er kon lezen. Twee staken hun hand op. Ik vroeg één van hen, Yusufu Meja,  om de boekenlegger voor te lezen. Tot mijn verrassing was hij in staat om tamelijk vloeiend het Onze Vader voor te lezen in de Kabwa-taal.

Uiteraard had ik weer niet genoeg boekenleggers bij me. Maar morgen een nieuwe kans, want dan hoop ik in hetzelfde dorp te preken. Ik zal er genoeg meenemen. Ik hoop dat iedereen straks het Onze Vader in zijn eigen taal kan bidden!

Het is zaterdagmorgen. Zoals iedere week, tijd om groente en fruit te kopen op de markt. Er is genoeg. Al het fruit is vers en de groenten zijn ’s morgens vroeg vanuit de dorpen naar de stad gebracht. De felrode tomaten zijn voller van smaak dan ik ze in Nederland ooit zal proeven. Samen met de paarse uien, groene papaya’s en gele bananen geven ze de markt een feestelijke uitstraling. De markt is een mooie plek om te zijn, als je er de energie voor hebt. Want even snel boodschappen doen is er niet bij. Daarvoor kennen we teveel mensen. Veel mensen voelen zich een ‘rafiki’, een vriend. En vriendschappen kosten tijd in Tanzania, én geld. Dat was toch even wennen in het begin. In Nederland vragen vrienden elkaar niet snel om geld. In Afrika is het een belangrijk kenmerk van een goede vriendschap, dat je elkaar altijd helpt als je kunt. Een nieuwe vriendschap aangaan houdt verplichtingen in.

“Rafiki!”  Ik draai me om en zie Lucio. Een vriend. We groeten elkaar uitgebreid, praten over de hitte, familie, werk, kerk, en wat al niet. En dan de altijd voorspelbare mededeling:  “Ik heb een probleem.” De verwachtingen zijn vooraf bekend. Ik weet dat hij mij nodig heeft, en hij weet dat ik waarschijnlijk kan helpen. Het is voor hem alleen de vraag of ik het wil. Lucio vraagt niet om iets voor zichzelf. Hij vraagt ons het schoolgeld te betalen voor zijn nichtje. We kennen haar niet, maar Lucio is onze vriend. En dat telt. Vorige maand hebben we 1/3 van het schoolgeld betaald. Lucio moest de rest erbij zoeken. Dat is hem niet gelukt. Blijkbaar is hij afhankelijk van hulp. Schoolgeld moet ieder jaar betaald worden. Eenmalige hulp is vaak geen echte hulp. We denken erover na wat wijs is. Als we kunnen, helpen we graag. Als een vriend.

[Deze column is afgelopen vrijdag verschenen in het tijdschrift De Wekker. De Wekker is het officiële landelijke blad van de Christelijke Gereformeerde Kerken]

 

Op ons vertaalcentrum hebben we al jaren de gewoonte om ’s morgens een gezamenlijke dagopening te hebben. Tijd om met elkaar te bidden, te zingen, elkaar te groeten, en thee te drinken. Tot vandaag hadden we altijd het gebruik om elkaar vlak voor de thee een hand te geven. Een mooi symbool om onze verbondenheid met elkaar te laten zien. Vanmorgen wierp echter iemand het idee op om dit handen-geven maar achterwege te laten. We hebben elkaar ’s morgensvroeg immers al begroet, en het is tegenwoordig een symbool zonder inhoud, zo werd gezegd. Toen er over gestemd werd, waren bijna alle Tanzaniaanse medewerkers ervoor om het handen-schudden af te schaffen. Dat verraste me…

Handen schudden gebeurt overal en altijd en uitgebreid, en ik had de indruk dat het belangrijk was voor mensen. Blijkbaar dus niet. Ik vroeg een van onze vertalers naar de traditionele manieren van groeten. Hij vertelde mij dat het handen-geven uit het Westen afgekeken is, maar niet een gebruikelijke manier van groeten is (ook al doet tegenwoordig iedereen er aan mee). Ja, groeten is belangrijk, heel belangrijk zelf. Maar met woordenJe begroet elkaar uitgebreid door elkaar vragen te stellen. Hoe lang en gedetailleerd dat moet hangt af van uit welke stam iemand komt. Sommigen zullen uitgebreid vragen wat je gisteravond gegeten hebt en hoe het met je vee gaat en nog twintig andere vragen, terwijl anderen alleen zullen vragen of je gezond bent, hoe het thuis gaat, en of je goed geslapen hebt. Maar handenschudden hoorde er nooit bij. 

Ik vind het nog steeds jammer dat we het nu afgeschaft hebben op ons vertaalcentrum, maar ik begrijp het nu wel een beetje.  En toch ook een beetje niet. Als ik Tanzanianen observeer, zie ik ze voortdurend handen schudden, en niet zo weinig ook. Misschien heeft de praktijk het ideaal om het ‘zoals vroeger’ te doen gewoon allang ingehaald. Hoe dan ook, ik verwacht niet dat ik voorlopig minder dan 50 keer per dag iemands hand schud, ondanks dat we het ‘officieel’ niet meer doen.

Vorige week was ik bezig met de vertaalcontrole van Handelingen 16 in de Kabwa-taal. We kwamen bij vers 30-31. Nadat de gevangenisbewaarder in Filippi van Paulus heeft gehoord dat de gevangenen er na de aardbeving nog niet vandoor gegaan zijn, vraagt hij: “Wat moet ik doen om gered te worden?” Paulus geeft dan als antwoord: “Geloof in de Heere Jezus en u zult gered worden, u en uw huisgezin.”

De Griekse tekst is nogal compact hier, en minder duidelijk dan we misschien graag zouden willen. De vraag die de vertalers elkaar stelden was: Is het geloof van de gevangenisbewaarder echt voldoende voor de redding van het hele huisgezin? Is het waar dat de oproep om in de Heere Jezus te geloven alleen voor de gevangenisbewaarder geldt (er staat immers een enkelvoud – ‘u’), maar de belofte van redding voor zijn hele gezin? Geen makkelijke vraag. Iemands theologische achtergrond kan hier zomaar sturend worden in de vertaalkeuze die gemaakt wordt.

Wat hebben de Kabwa-vertalers voorgesteld? Hier is hun vertaling (letterlijk terugvertaald naar het Nederlands):

Vervolgens bracht hij hen naar buiten en vroeg: Heren, wat moet ik doen om gered te worden? Ze gaven hem het volgende antwoord: “Geloof in de Heere Jezus! Als u dat doet, zult u gered worden. Doe dat, samen met alle mensen die in uw huis wonen.”

De vertaalkeuze kan in ieder geval duidelijk genoemd worden. De vertaling is helder voor ongeoefende lezers. Korte zinnen, en telkens is duidelijk wie wat moet doen. In deze terugvertaling is misschien niet helemaal duidelijk wanneer hij gered wordt, maar in de Kabwa-vertaling zelf is dat helemaal helder: op het moment dat de gevangenisbewaarder in Jezus gelooft, is hij gered. De discutabele vertaalkeuze is natuurlijk de laatste zin. De belofte van redding wordt hier uitdrukkelijk verbonden met de noodzaak van (persoonlijk) geloof. Iedereen wordt opgeroepen tot geloof in de Heere Jezus (niet alleen de gevangenisbewaarder), en de belofte van redding geldt dan ook voor iedereen die gelooft.

Maar is de vertaling ook exegetisch verantwoord? Ligt er niet teveel theologie in de vertaling van dit bijbelvers? Je zou kunnen zeggen van wel. Hoewel we wellicht niet ontkennen dat persoonlijk geloof in Jezus absoluut noodzakelijk is om gered te worden, is het de vraag of we dat hier zo expliciet moeten verwoorden. De vertalers vinden van wel. Ze denken dat als we de tekst woord-voor-woord vertalen, dat de Kabwa-lezers dan een verkeerde conclusie kunnen trekken. Ze kunnen namelijk begrijpen dat het vooral belangrijk is dat het hoofd van het gezin tot geloof komt. Iedereen in zijn gezin zal dan automatisch ook gered worden. Daar komt nog bij dat heel veel christenen dit in de praktijk ook echt geloven. Je bent een christen omdat je in een christelijk gezin geboren bent. Een letterlijke vertaling van dit bijbelvers zou dit geloof alleen maar bevestigen. Tegen die achtergrond zeggen de vertalers: het is belangrijk om hier helder te zijn, zeker omdat we nog niet veel andere bijbelboeken vertaald hebben die misverstanden zouden kunnen corrigeren. De redding van mensen is zó belangrijk, dat we de noodzaak van geloof hier extra willen benadrukken.

Als vertaaladviseur moet ik goed luisteren naar hoe mensen onze vertaling (kunnen) begrijpen. We gaan dit vers dan ook zorgvuldig testen, om te kijken of het inderdaad makkelijk tot misverstanden kan leiden.  Exegetisch is de vertaling zeker mogelijk, en misschien wel de meest voor de hand liggende. In Handelingen 16 staat immers vooral de gevangenisbewaarder centraal; de anderen staan niet in het middelpunt van de aandacht. Vandaar dat Paulus zich vooral richt tot hem, en minder op de anderen. We willen goed luisteren wat evangelisten en voorgangers uit verschillende kerken ervan vinden. We willen een betrouwbare vertaling maken, die voor iedereen de bedoelde boodschap duidelijk weergeeft. En dat is een hele uitdaging, vooral bij moeilijke bijbelverzen als deze.

Gisteren hebben we een nieuw hondje gekregen van vrienden! Het is een zacht pluizig schatje van zo’n vijf weken oud. Het is een mix tussen een Duitse herder en een rottweiler. Nu hebben we dus een mannetje en een vrouwtje rondhuppelen. Benieuwd wat daar over een tijdje allemaal uit voort zal komen. Maar dan moeten ze wel wat langer in leven blijven dan hun voorgangers. We hopen het echt. De meisjes zijn nu al dol op hem!

We hebben nog geen naam gekozen. Suggesties?

Afgelopen vrijdag hebben we een mooie vergadering gehad met het taal-comité van de Simbiti-stam. In de afgelopen maanden hebben we nogal wat opmerkingen gekregen op onze vertaling. Niet zozeer op de inhoud ervan, alswel op de schrijfwijze van één letter: de b. In de Simbiti-taal klinkt de b niet als onze b, maar meer in de buurt van een v (niet helemaal trouwens). De klank wordt gemaakt door de beide lippen op elkaar te houden en er dan tussendoor te blazen. Dan krijg je iets wat klinkt als de b in Simbiti. Het taalcomité heeft na een uitgebreide discussie besloten dat hun klank niet als b maar als bh geschreven moet zou worden. Vandaag hebben we samen met de vertalers en taalkundigen besloten dat dit een goed voorstel is, vooral omdat zoveel Simbiti-mensen hier zo’n sterke mening over hebben. Het is belangrijk dat mensen het gevoel hebben dat hun alfabet hun taal goed weergeeft. Dat was blijkbaar niet het geval, en we kunnen dat nu recht zetten. Het besluit komt op een goed moment, want we kunnen het Lukas-Evangelie in de Simbiti-taal nog aanpassen voordat het gepubliceerd gaat worden. Dat het bijbelboek daardoor met 7.652 extra letters wat langer wordt, valt in het niet bij alle voordelen die de mensen tijdens de vergadering wisten op te sommen. Een vrouw zei aan het slot heel kernachtig: “We houden van onze bh, pak hem alsjeblieft niet af!”

Hieronder nog wat foto’s van de trip.

Foto 1: Het kerkje waar we vergaderden was echt in het midden van de bush-bush. Totaal onvindbaar zonder de hulp van mensen die de weg er wisten. Uiteindelijk zijn we er niet met de auto gekomen, omdat we vast kwamen te zitten halverwege het smalle weggetje/koeiepaadje dat jullie hierboven zien. En als je eenmaal halverwege bent, is er geen weg terug. Gelukkkig konden we ons eruit wurmen, met excuus aan alle boompjes en struikjes die wat moesten inschikken.

Foto 2: Vijftien vertegenwoordigers uit alle hoeken van het Suba-Simbiti gebied kwamen naar Baraki om beslissingen te nemen over hoe hun taal geschreven zou moeten worden. Het is mooi om te zien hoe mensen hun taal waarderen, en het enthousiasme hebben om ook anderen Simbiti te leren lezen.

Foto 3: Taalles in de schaduw van een boom. Twee maanden geleden hebben we na onderzoek ontdekt dat de Simbiti-bijbelvertaling niet alleen door de Simbiti-mensen, maar ook door mensen van vijf andere dialecten gelezen zal kunnen worden. We hebben getest met mensen uit al deze verschillende dialecten hoe makkelijk of moeilijk ze Simbiti kunnen leren lezen. De resultaten waren positief (degene die er niet veel van bakte bleek helemaal niet te kunnen lezen of schrijven, maar daar kwamen we pas na een half uur achter. En ja, lezen leer je niet in twee uur tijd).

Foto 4: We hebben alle deelnemers een Simbiti-verhaal laten voorlezen en dat opgenomen. Hieruit bleek dat de verschillen tussen de zes dialecten minimaal zijn, en dat onze beslissing om bh te gebruiken geen problemen zal opleveren voor de een of de ander. Een alfabet aanpassen is geen kleinigheid, dus is het doen van goed onderzoek en het opslaan van onze gegevens erg belangrijk.