Ik heb de indruk dat steeds meer christenen zich veel directer betrokken voelen bij zendingswerk dan ooit tevoren. Waar je vroeger voor het laatste nieuws over het zendingswerk misschien naar een zendingsdag moest of een zendingsblaadje moest lezen, kun je tegenwoordig bijna wekelijks op de hoogte blijven van het wel en wee van Hessel of André. Het is allemaal wat persoonlijker geworden.
Niet alleen staan zendingsveld en achterban wat directer met elkaar in contact, ook de sponsoring is persoonlijk geworden. Veel mensen sponsoren niet zozeer een bepaald zendingsproject met een nauwelijks uit te spreken naam, maar zendingswerkers die ze kennen en die regelmatig communiceren over hun leven en werk. Organisaties doen er alles aan om het zo persoonlijk mogelijk te maken. Je kunt een Keniaans kindje sponsoren die je ieder jaar persoonlijk een handgeschreven briefje toestuurt, je favoriete bijbelvers adopteren en laten vertalen voor een bijbelloze taalgroep, of een brommer aanschaffen voor evangelist Fanueli die werkt in een uitgestrekte savanne. De trend lijkt te zijn dat hoe beter een gift te communiceren en te visualiseren valt, des te meer kans er is dat iemand zich ‘erdoor aangesproken’ voelt en besluit een gift over te maken. Het is dan ook geen verrassing dat de fondsenwerving van veel zendingsorganisaties aansluit bij dat gevoel om persoonlijk iets concreets te kunnen doen voor Gods werk in de wereld.
Het zal voor niemand nieuws zijn dat het uitvoeren van zendingswerk veel kosten met zich meebrengt die ‘wat minder aansprekend’ zijn. Dat geldt ook voor al die zendingswerkers die door een persoonlijke achterban ondersteund worden en geen vast salaris hebben waaruit deze ‘saaie uitgaven’ betaald kunnen worden. In de meeste gevallen hebben zij geen andere inkomsten dan de giften die ze maandelijks ontvangen. Giften ‘voor de zending’ moeten dan ook worden gebruikt voor een heel scala aan uitgaven. Sommige leiden heel direct tot een aansprekend resultaat, bijvoorbeeld om geluidsdragers met het Paasevangelie te verspreiden in een nauwelijks bereikte regio. Andere uitgaven helpen simpelweg om zendingswerkers op het veld te houden, bijvoorbeeld om de belasting te betalen die het gastland van zendingswerkers vraagt. Beide soorten uitgaven zijn noodzakelijk, al zijn ze misschien niet allebei even ‘aansprekend’.
Het is geweldig om te zien hoeveel mensen regelmatig en trouw geld voor zendingswerk beschikbaar stellen. Juist voor projecten die vele jaren in het beslag kunnen nemen, is langdurige steun cruciaal. De oudere generatie ziet dat misschien wel scherper dan de jongeren van nu, van wie sommigen toch wat meer gewend raken aan uitdagende werkvakanties in de tropen en sponsoracties voor een specifiek en haalbaar doel. Het zal moeten blijken of ook de nieuwe generatie het grotere plaatje zal blijven zien en het zendingswerk langdurig wil steunen. En dat ook te doen als niet iedere zendingswerker aansprekende verhalen kan schrijven over het werk dat hij of zij doet. Investeren in zendingswerk vraagt een zeker geduld en vertrouwen, ook als het soms even ‘stil’ blijft en we zendingswerkers de ruimte moeten geven om gewoon te doen waarvoor ze gestuurd zijn.
[Deze column werd vandaag gepubliceerd in het Reformatorisch Dagblad]